Fragment:
Nauplios, de vader van Palamedes, wil wraaknemen
op de Grieken omdat zij zijn zoon hebben vermoord.
Nauplius ging naar het meest rotsachtige deel van de kust op Euboia –
ongeveer in het midden – en bouwde daar een metershoge brandstapel. Hij wist
dat de Griekse schepen de noordpunt of de zuidpunt van het eiland moesten
passeren. Maar als ze op dit valse baken zouden afvaren, kwamen ze
onherroepelijk op deze rotsen terecht. Dan kwamen ze helemaal niet thuis!
Zodra Nauplios heel in de verte de vloot zag
naderen, ontstak hij diezelfde avond het vuur.
Nu waren er door de storm
bij Tenedos heel wat schepen de verkeerde kant op gejaagd, maar er waren er
genoeg over om in het holst van de nacht bij Euboia op de rotsen te lopen.
Aanvoerders en soldaten kwamen om in de golven. Nauplios had eer van zijn werk.
Eén aanvoerder echter, die met zijn schip helemaal
achteraan voer, ontkwam aan de ramp. Het was Idomeneus, de koning van Kreta.
Hij zag op het nippertje wat er gebeurde en riep onmiddellijk Poseidon aan.
‘God van de zee!’ schreeuwde hij. ‘Red mij en mijn mannen! Dan zal ik bij
aankomst op Kreta het eerste levende wezen wat ik zie aan u offeren!’
Poseidon verhoorde dit
gebed. Het schip van Idomeneus wendde als vanzelf de steven – net op tijd! – en
uiteindelijk voer de koning van Kreta ongedeerd zijn thuishaven binnen. Daar
stond op de wal een man. Een jongen eigenlijk nog. Het eerste levende wezen dat
Idomeneus zag. En volgens zijn belofte offerde hij de jongen aan Poseidon.
Helaas, het was zijn oudste zoon! Toen de Griekse vloot meer dan tien jaar
geleden naar Troje vertrok, was de jongen pas vijf jaar geweest. Geen wonder
dat Idomeneus hem niet herkend had, maar dat hij zijn eigen kind geofferd had,
werd hem luidkeels duidelijk gemaakt door de toegestroomde eilandbewoners.
Als verdwaasd stond Idomeneus een tijdlang naar de
rokende botten van zijn slachtoffer te kijken. Toen liep hij langzaam en met
gebogen hoofd naar zijn paleis, waar hij een tweede schok onderging, minstens
zo erg als de eerste.
Meda, de vrouw van Idomeneus, had op advies van
Nauplios een nieuwe man genomen: Leukos. Deze beslissing was haar noodlottig
geworden, want Leukos woonde nog maar net in het paleis, of hij vermoordde Meda
én haar dochtertje om vervolgens triomfantelijk de heerschappij over Kreta op
te eisen. De troon stond niet langer op Idomeneus te wachten.
Doodongelukkig door het verlies van zijn vrouw en
kinderen trok de arme man zich terug in een afgelegen huis in de bergen. Voor
het bestrijden van Leukos ontbrak hem de moed. En nog kwam er geen eind aan
alle ellende.
De goden op de Olympos, gewaarschuwd door
Poseidon, namen het hoog op dat Idomeneus zijn zoon had omgebracht. Zij
stuurden de pest naar Kreta. Over het hele eiland klonk het gekreun en het
rouwklagen van de bewoners, en toen de ziekte na een paar weken nog steeds niet
was afgenomen, kwamen de mensen in opstand. Ze gingen naar Leukos en klaagden:
‘Wíj worden gestraft door de goden omdat uw
voorganger zijn zoon heeft gedood. Stuur hem weg, koning Leukos! Weg van dit
eiland! Nu, meteen!
Leukos besefte dat de klagers wel eens gelijk
konden hebben en trok met zijn lijfwachten de bergen in. Het duurde niet lang
of ze hadden het huis van Idomeneus gevonden. Onder heftig geschreeuw en getier
joegen ze hem voor zich uit naar de haven, waar nog steeds zijn schip lag.
Idomeneus, ooit koning van Kreta, werd smadelijk
van het eiland verbannen. Hij voer naar de Sicilië en trok te voet verder naar
de landstreek Calabrië, waar hij na enkele jaren arm, berooid en doodongelukkig
stierf.